Het voornaamste criterium
voor de keuze van een ultrasone sensor is de detectiewijdte en het daaraan verbonden driedimensionale detectiebereik van de sensor.
Bij het meten worden verscheidene normale reflectoren van buiten en van opzij in het detectiebereik gebracht en worden de plaatsen gemarkeerd waar de reflector door de sensor gedetecteerd wordt.
De rode bereiken
worden met een dunne ronde staaf (Ø 10 mm of 27 mm, naargelang het type sensor) uitgemeten. Ze geven het typische werkbereik van een sensor weer.
Om de blauwe bereiken te verkrijgen
wordt van opzij en van buiten een plaat (500 x 500 mm) in de geluidsvelden gebracht. Hierbij wordt steeds de optimale hoek van de plaat t.o.v. de sensor ingesteld. Dit is bijgevolg het maximale detectiebereik van de sensor. Buiten de blauwe detectiekegel is een analyse van ultrasone geluidsreflecties niet meer mogelijk.
Een reflector met slechtere reflecterende eigenschappen dan de ronde staaf wordt door de sensoren gedetecteerd in een bereik dat kleiner is dan hun rode werkbereik. Een reflector met betere reflecterende eigenschappen daarentegen, zal een detectiebereik hebben dat qua grootte tussen het rode en het blauwe detectiebereik ligt.